Op
29 mei 1940 werd ik, op bevel van de Führer Kanselier van het Reich,
van Brugge naar het kasteel van Laken overgebracht. Dat werd mijn
verplichte verblijfplaats, ondanks mijn uitdrukkelijke wens om het lot van mijn leger te delen.
Het
is niet uitgesloten dat de Duitse overheid mij om militaire of
politieke redenen een nieuwe verblijfplaats oplegt en ditmaal buiten het
koninkrijk.
Ik
vind het belangrijk dat het land, in de misschien lange tussentijd
tussen zijn bevrijding en mijn terugkeer uit gevangenschap, in die
beslissende dagen niet verstoken zou blijven van adviezen van mijn kant
over aangelegenheden van het allergrootste belang.
Dat
is de reden waarom ik hier, ten gerieve van hen die de macht tijdelijk
zouden uitoefenen, mijn aanbevelingen op papier zet betreffende het te
volgen beleid in het hoger belang van de natie.
Om
alle vooroordelen en twijfels weg te nemen, meen ik dat het nuttig is
om vooraf kort uiteen te zetten welke mijn houding is geweest sedert mei
1940.
1. Vooreerst
heb ik op 25 mei geoordeeld - en ik ben inmiddels nooit van gedacht
veranderd - dat het strijdig geweest ware met het belang van het land
als ik met de ministers naar het buitenland zou zijn vertrokken.
Het leger in de steek laten voordat de strijd beëindigd was, zou een militaire fout zijn geweest, want elke weerstand zou ogenblikkelijk zijn gestaakt.
Vluchten op het moment dat de wapens werden neergelegd, leek mij een daad die strijdig was met de eer van een legeraanvoerder.
Mijn aanwezigheid in het buitenland zonder militaire macht van betekenis, zou een louter symbolische waarde hebben gehad. Daartoe volstonden enkele ministers.
Maar,
eens het grondgebied zich in de macht van de aanvaller bevond, was het
belangrijk dat het staatshoofd het land slechts verliet, weggevoerd door
de overwinnaar.
Zijn aanwezigheid was des te noodzakelijker omdat de eenheid van het
land was bedreigd door ernstig plichtsverzuim dat plotseling aan het
licht was gekomen en omdat als gevolg van een noodlottige
verstandsverbijstering, de meeste gezagsdragers waren gevlucht en te
veel overheden hun post hadden verlaten.
Op
een moment waarop de bondgenoten waren uitgeteld door een
verschrikkelijk onheil en de vijand was opgewonden door militaire
successen zonder voorgaande, was het door de tegenspoed van mijn leger
en van mijn volk te delen dat ik de onverbrekelijke eenheid van het
vorstenhuis en van de Staat bevestigde en dat ik de belangen van het
vaderland behoedde, welke ook de afloop van de oorlog zou zijn. De
militaire eer, de waardigheid van de kroon en het belang van het land
wezen in de dezelfde richting en maakten het mij onmogelijk om samen met
de regering België te verlaten.
2. Ik
heb het steeds als mijn opperste plicht beschouwd om met al mijn
krachten bij te dragen tot het in stand houden van de nationale
onafhankelijkheid. Net als al mijn voorgangers heb ik altijd de Grondwet nageleefd.
In geen enkele omstandigheid heb ik overwogen om die te schenden. Ik
neem een mogelijke herziening ervan slechts in overweging als het
Belgische volk zijn wil daartoe vrij tot uitdrukking brengt.
De geruchten die de bedoeling hadden daarover twijfel te zaaien, zijn uit de lucht gegrepen en al wie ze heeft verspreid, heeft het vorstenhuis belasterd en een misdaad tegen België gepleegd.
Voor het overige heb ik me sedert 28 mei 1940 strikt gehouden aan mijn status van krijgsgevangene in handen van de vijand
en heb ik geoordeeld dat het niet met de waardigheid van de kroon en
met de belangen van het land strookte dat ik daar rechtstreeks of
onrechtstreeks ooit van afweek.
Die afzijdigheid op het politieke vlak belette niet dat ik op het humanitaire vlak tussenkwam ten voordele van personen, groepen of zelfs de hele bevolking.
De
genadeverzoeken, de vrijlating of op zijn minst de verlichting van het
lot van onze krijgsgevangenen, de bevoorrading van de bevolking,
daarvoor heb ik voortdurend aandacht gehad.
Op dat vlak zijn mijn inspanningen gedeeltelijk met succes bekroond.
Inzake de wegvoeringen en de financiële lasten stuitte ik spijtig genoeg
op de weigering om terug te komen op de getroffen beslissingen.
Men heeft mij vaak verweten dat ik tussenbeide was gekomen op het administratieve vlak. Ik
verklaar dat ik helemaal niets te maken had noch met de keuze noch met
het beleid van de secretarissen-generaal, wie ze ook waren. Wel eis ik
het initiatief op van de oprichting van de O.T.A.D.
Hiermee is dus voldoende licht geworpen op het verleden, laten we het nu hebben over de opdrachten voor de toekomst.
1. De verstandhouding tussen Vlamingen en Walen
De verstandhouding tussen Vlamingen en Walen zal de belangrijkste taak van de regering zijn. Het voortbestaan van een onafhankelijk België zal daarvan afhangen.
De historici zullen vaststellen dat België tussen 1914 en 1944 een vreselijke nationaliteitscrisis heeft meegemaakt.
Na een lange periode van ongelijkheden en onmiskenbare onrechtvaardigheden
heeft ons Vlaamse volk, trots op zijn schitterend verleden en bewust
van zijn mogelijkheden in de toekomst, besloten een einde te maken aan
de pesterijen van een egoïstische en bekrompen leidende minderheid die
weigerde zijn taal te spreken en deel te nemen aan het volksleven.
Het
onbegrip van het parlement en de traagheid van de opeenvolgende
regeringen om die rechtmatige verzuchtingen te voldoen, hebben de eisers
verbitterd. Sommigen zijn ertoe gekomen om zich te willen afscheiden
van de Walen en om België te vervloeken. Dit lokte een Waalse reactie
uit en het zou gevaarlijk zijn de draagwijdte ervan te onderschatten.
Onder
het voorwendsel van cultuur en van taal, hebben extremisten, al dan
niet onder de bescherming van de bezetter, bewust gewerkt aan de
vernietiging van de Belgische Staat – we hebben dat gezien en gehoord.
Anderzijds
is onze publieke opinie – die slecht is voorgelicht en te gevoelig is
voor de sentimentele verleidingen uit het buitenland – sedert 30 jaar
geneigd om te geloven dat haar veiligheid in de eerste plaats afhangt
van de gevoelens van genegenheid van het buitenland.
Ze schijnt te vergeten dat het behoud van de nationale
onafhankelijkheid voortvloeit uit en altijd en vooral zal voortvloeien
uit de geografische ligging van het land, zijn natuurlijke rijkdommen,
de werklust van zijn inwoners en hun wil om vrij te blijven.
De verkondiging van dit historisch vast gegeven moet het postulaat vormen
dat elke internationale samenwerking voorafgaat en die laatste kan
alleen worden opgevat op basis van een billijke wederkerigheid.
Omdat
ze dezelfde belangen hadden, hebben Vlaanderen en Wallonië sedert heel
lang een gemeenschappelijke lotsbestemming gehad en hebben ze een
eenheid gevormd die ontembaar aan alle annexatiepogingen het hoofd heeft
geboden. Nooit heeft hun eenheid een crisis beleefd die ook maar bij benadering zo erg was als die van de huidige generatie.
Ik
hoop dat de hevigheid van de beroering die we nu beleven de ogen van de
brave burgers heeft geopend voor sommige aspecten van de werkelijkheid
waarvoor ze te weinig belangstelling hadden betoond.
Ik hoop dat dit bij Vlamingen en Walen de wil zal hebben aangewakkerd
om zich in een nieuw België opnieuw rond de nationale driekleur te
scharen en dat zij, verenigd op volstrekt gelijke voet, België met
eenzelfde liefde en ijver zullen dienen.
Ik reken op het doorzicht van het Brusselse gemeentebestuur
opdat de hoofdstad van het koninkrijk eindelijk zijn rol van taalkundig
bindteken en bicultureel uitstralingscentrum zou spelen die het nationaal fatsoen hem voorschrijft.
2. De sociale reorganisatie
Deze wereldoorlog is de geboorte van een nieuwe wereld. Goedschiks
of kwaadschiks ontwikkelt zich, in de staten die zich beroepen op
tradities van vrijheid en individualisme net als in de staten die hebben
gekozen voor een autoritair regime, een economische, organieke en
sociale revolutie zonder weerga die wezenlijk dezelfde is – zij het dat
ze gebeurt onder verschillende vlaggen en door gebruik van uiteenlopende
middelen.
Ook al kan men noch het kader noch het eindpunt van die verandering bepalen,
toch heeft men het recht te verklaren dat een onomkeerbare stroom alle
samenlevingsvormen naar een volkomen nieuwe toekomst meevoert.
Het komt erop aan zich niet uit te sloven om in duigen vallende normen te handhaven.
Men moet zich vastberaden aan de onvermijdelijke ontwikkeling aanpassen
en België de economische en sociale onderbouw bezorgen die het de
nodige sterkte en doelmatigheid geeft opdat het zijn bevolking een waardige en bevredigende levensstandaard kan verschaffen.
Die bevolking leeft bijeengepakt op een klein grondgebied en wordt
bedreigd door een buitenlandse concurrentie die scherper en oneindig
machtiger is dan weleer.
Het
individualisme en het economisch liberalisme waarvoor de negentiende
eeuw de gouden tijd was, zullen willens en wetens plaats ruimen voor een
systeem dat meer gelijkheid nastreeft.
Het zal de leiders toekomen erover te waken dat onze toekomstige
sociale organisatie zal zijn doordrongen van en meer in overeenstemming
zal zijn met de christelijke naastenliefde en de menselijke waardigheid.
Mijn
rol van grondwettelijke vorst draagt me de taak niet op om een
programma van verwezenlijkingen op te stellen noch om te kiezen voor of
tegen een of andere leerstelling,
maar ik zou in mijn opdracht tekortschieten als ik hier niet enkele
beginselen ter overweging meegaf die alleen de uitdrukking zijn van de
billijkheid.
Ik beschouw ruime sociale hervormingen als dringend, want de schandalige tegenstelling tussen de armoede waarmee de oorlog tot tweemaal toe de enen heeft overladen en de buitensporige winsten die de anderen zich hebben toegeëigend, stelt de onrechtvaardigheid in het licht van een egoïstisch en kwaadaardig regime, waaraan een einde moet komen.
Zodra het land is bevrijd, zullen de regeringen de plicht hebben het recht op arbeid en de plicht daartoe te bevestigen.
Door de vaststelling van rechtvaardige lonen en de uitbreiding van de
verplichte verzekeringen, moeten ze de arbeiders de waardigheid en de
veiligheid bezorgen die zij in het verleden al te vaak hebben moeten
ontberen.
De
paritaire verbondenheid van de werkgevers- en werknemersorganisaties in
beroepsgroeperingen, alsook een nauwgezette en billijke herschikking
tussen arbeid en kapitaal zullen het mogelijk maken in de schoot van de
ondernemingen de voorwaarden voor een gezonde samenwerking te vestigen.
Door in de wereld van de arbeid een sfeer van stabiliteit en welzijn te
scheppen, zal deze vooruitgang een geest van sociale solidariteit doen
waaien die voor het land van even wezenlijk belang zal zijn als de
verstandhouding en de gelijkheid tussen Vlamingen en Walen.
Op het hogere niveau komt het de staat toe het algemeen belang te vertolken,
de harmonische werking van het geheel van de grote beroepsgroepen te
coördineren en de organisatie van de arbeid en van de sociale
verhoudingen te controleren.
Het
komt de Staat ook toe de economische ontwikkeling in een richting te
leiden die meer is aangepast aan de natuurlijke rijkdommen van onze
bodem en aan de mogelijkheden en de levensbehoeften van onze bevolking.
Het is van belang een beter evenwicht tot stand te brengen
tussen de verschillende takken van de economische bedrijvigheid van het
land door de landbouw die zo belangrijk is voor ons onafhankelijk
bestaan, de plaats te geven die haar toekomt.
Het is ten slotte aangewezen een billijkere verdeling van de verbruiksgoederen te verzekeren.
Arbeidsplicht,
recht op arbeid en bescherming van de arbeid – herstel van de
beroepseer en de beroepsbekwaamheid – nationale samenwerking en
solidariteit – verstandige organisatie van de economie, ordelijke
productie en consumptie – ziedaar de grondslagen van de onmiddellijke
vernieuwing die een betere toekomst moet voorbereiden.
Ik reken erop dat de gezagsdragers die weg zullen inslaan en elke andere overweging dan het belang van het land en de sociale rechtvaardigheid opzij zullen schuiven.
Als ze dit zouden verzuimen, zou België tijden van gevaarlijke politieke onrust tegemoet gaan.
3. De politieke hervormingen
Zullen de wijzigingen aan de economische en sociale structuren een hervorming van de politieke instellingen teweegbrengen? Dat lijkt onvermijdelijk.
De
gebreken van de oude manier van regeren en de ongehoorde incidenten die
er in 1940 het sluitstuk van waren, hebben de ogen geopend van de meest
behoudsgezinde kringen. Het land zal niet aanvaarden dat men zonder
meer naar deze vooroorlogse dwalingen terugkeert.
Het wenst dat de macht wordt uitgeoefend door onkreukbare en bekwame
mensen, die ermee ophouden het algemeen belang in te vullen op de maat
van de partijbelangen. Het wenst dat die mensen de nodige macht krijgen
om met gezag en continuïteit de belangrijkste en dringende problemen op
te lossen.
Een
Raad van State had al lang moeten zijn opgericht. Koning Albert had de
oprichting ervan al aanbevolen. Het land heeft nood aan wetten en
verordeningen die behoorlijk zijn opgesteld.
De burgers hebben het recht te worden beschermd tegen de mogelijke
willekeur van een regering waarvan de machten uitgebreider zullen zijn.
De ministeriële verantwoordelijkheid moet ophouden een abstract beginsel te zijn dat nergens in een wetboek is vastgelegd.
Ze moet een juridisch werkbaar begrip worden dat het mogelijk maakt de
ministers te treffen wier zware fouten de belangen van de Staat hebben
geschaad.
In welke mate en op welke wijze is het nodig het politiek statuut van het koninkrijk een nieuwe inhoud te geven?
Het komt het Belgische volk toe daarover te beslissen: zodra de omstandigheden het mogelijk maken, kan het zich daarover vrij uitspreken.
4. De hervorming van de opvoeding
Ik pleit ervoor bijzondere aandacht te besteden aan de jeugd, die het lot van het België van morgen in handen houdt.
Indien het land in 1940 zijn geloof in zijn lotsbestemming tijdelijk heeft verloren, dan is dat te wijten aan het feit dat onze kinderen onvoldoende tot burgerzin worden opgevoed, wat een schuldig verzuim is. De
toekomst van de natie vereist dat onze jeugd fysiek sterk is,
doordrongen van edele verzuchtingen en grootmoedige idealen, gedreven
door persoonlijke fierheid en sociale solidariteit, in hart en nieren en
vastberaden patriottisch. Op dat vlak staan we nog bijna nergens.
5. De militaire reorganisatie
Het einde van de vijandelijkheden zou een gezagscrisis kunnen veroorzaken die weleens de vorm van geweldplegingen kan aannemen.
Bij gebrek aan een gewapende macht – die op een wettelijke basis is
gevormd en bestaat uit manschappen wier vaderlandsliefde buiten kijf
staat en die zijn gespeend van elke partijdige passie – zou het moeilijk
zijn om die te beteugelen.
Om
redenen van orde en rust in het binnenland en aanzien in het
buitenland, beveel ik aan zo spoedig mogelijk weer een Belgisch leger op
de been te brengen, bestaande uit sterke beroepsmilitairen, aangevuld
met vrijwilligers, bij voorkeur mannen die in het vuur van de strijd
hebben gestaan.
Met
het oog daarop zullen we de onmiddellijke repatriëring moeten eisen van
onze officieren en soldaten die in Duitsland gevangen zijn en van al wie zich nog in het buitenland bevindt.
6. De ordehandhaving en de sancties
Men
moet vrezen dat het einde van de vijandelijkheden gepaard zal gaan met
de ontketening van een publieke vergelding en het uitvechten van
talrijke persoonlijke en groepsvetes.
De voorlopige machthebbers zullen de uitingen van de publieke opinie
binnen de legale perken moeten houden. Ze zullen evenwel ook de sancties
moeten vorderen en toepassen in hoofde van de verantwoordelijken van
aanslagen tegen de verdediging en de eenheid van het land.
De daders van deze misdaden tegen de natie hebben hun verraad voldoende van de daken geschreeuwd, ja zelfs gevierd, opdat de noodzakelijke repressie alleen de werkelijke en grote schuldigen zou treffen.
Het past dat de straffen zonder uitstel worden uitgesproken en uitgevoerd, maar volgens de normale rechtspleging.
7. De noodzakelijke genoegdoening
Er
is geen enkele patriot die sommige toespraken is vergeten die ten
overstaan van de hele wereld werden uitgesproken en waarin Belgische
ministers zich hebben veroorloofd, in uitzonderlijke hachelijke
omstandigheden,
toen de vrijwaring van de nationale waardigheid gebood een uiterste
voorzichtigheid aan de dag te leggen, ondoordacht de meest ernstige
beschuldigingen te uiten ten overstaan van de houding van ons leger en
het optreden van de legeraanvoerder.
Die beschuldigingen die in een eigenzinnige verblindheid de eer van onze soldaten en van hun opperbevelhebber besmeurden, hebben België een onberekenbare en moeilijk te herstellen schade toegebracht.
Men
zou vergeefs in de geschiedenis een ander voorbeeld zoeken van een
regering die haar vorst en de nationale vlag op zo'n manier en zo
ongegrond met schande heeft overladen.
Het
aanzien van de kroon en de eer van het land verzetten zich ertegen dat
degenen die de redevoeringen hebben gehouden nog enig gezag uitoefenen
in het bevrijde België zolang ze hun beslissing niet zullen hebben
betreurd en plechtig en volledige genoegdoening zullen hebben gegeven.
De natie zou noch begrijpen noch ermee instemmen dat het vorstenhuis in
de uitoefening van zijn taak mensen zou betrekken die datzelfde huis
een belediging hebben aangedaan waarvan de wereld met ontsteltenis
kennis nam.
8. De buitenlandse en koloniale politiek
Inzake het internationale statuut eis ik in naam van de grondwet dat België in zijn volledige onafhankelijkheid zou worden hersteld en dat het geen verbintenissen of akkoorden met andere staten zou aanvaarden, van welke aard ook, dan in volledige soevereiniteit en mits de noodzakelijke tegenprestaties.
Ik houd er ook aan dat geen afbreuk wordt gedaan aan de banden tussen de kolonie en het moederland.
Ik
herinner er bovendien aan dat volgens de grondwet een verdrag geen
enkele waarde heeft indien het niet de koninklijke handtekening draagt.